DE VERVENINGSTIJD VAN BARGER-COMPASCUUM
Met het oog op de naderende vervening kwam er in 1889 al een Waterschap in oprichting , in 1892 gevolgd door het Waterschap B.C. In 1896 kreeg het de concessie tot vervening.
Het waterschap verzorgde de aanleg van de 2 hoofdkanalen. Hun uitvoerder (veenbaas) werd Jan Niesing. Men sprak daarom ook lang van de 2de Niesingswijk voor het kanaal aan de Limietweg dat later de naam Hoofdwijk III kreeg. Het Oosterdiep is dan vermoedelijk de eerste tijd de 1ste Niesingswijk genoemd.
Met het Verlengde Oosterdiep begon men van twee zijden te werken. In het zuiden begon men al vóór 1900, toen het Van Echtenskanaal daar was, in het noorden toen het Oosterdiep tot daar gevorderd was. In 1920 was het kanaal gereed. Men kwam bij elkaar waar een paar jaren later de Hervormde kerk gebouwd werd. Hoofdwijk III was toen al klaar.
In de aanvangsjaren van B.C. moet hier de veendikte ongeveer 6 meter geweest zijn. Dat was langzamerhand wel minder geworden, maar het veen bevatte in 1900 nog teveel water om vergraven te worden. Daarom groef men eerst diepe greppels voor men een paar jaar later met een splitting kon beginnen. Dat splittinggraven en daarna de kanaalaanleg gebeurde per jaar in lengten van ongeveer 200 m. omdat anders de turf te ver van het water kwam en het te duur zou worden om verscheept te worden. Alles moest met de hand gebeuren, ook het wijkgraven.
Met de vervening kwamen hier een groot aantal echte veenarbeiders. Ook veel afstammelingen van de vroegere boekweitboeren werden veenarbeiders. Andere vestigden zich toen in Bargeroosterveld om daar als boer verder te gaan. De veenarbeiders die hier toen kwamen waren een ander slag volk. De meesten waren Protestant, maar niet erg kerks. De verhouding met de oude bevolking (Katholieken) was goed, misschien ook wel omdat ze allemaal hard moesten werken. En het werk in het veen was zwaar.
De mensen die hier toen bij kwamen waren vanouds met het veen meegetrokken, na Friesland en de kop van Overijssel, dan Smilde, Hoogeveen, Dedemsvaart en Slagharen. En aan de andere kant de oude Groninger veenkolonies en dan de Drentse Monden. Uit al die oude veenkolonies kwamen ze naar de gemeente Emmen, waar vanaf 1850 het laatste grote veencomplex aangepakt werd. Het leek wel dat het voortdurend verder trekken er in bleef, ook onder de arbeiders die hier kwamen was een groot verloop, vooral werd er nogal veel gewisseld met de nieuwe veenkolonies aan de overkant, Schöninghsdorf en Fehndorf.
Tot de 1ste Wereldoorlog was het veenbedrijf een redelijk renderend bedrijf, onder die oorlog werd het een winstgevend bedrijf. De vervening werd toen versterkt doorgezet en er kwamen nog veel meer arbeiders naar hier. In 1920 kwam de grote klap. Door de overvloed aan steenkolen die ons land binnenkwamen was de turf van 1919 bijna onverkoopbaar. Er kwam grote werkeloosheid en de lonen gingen drastisch omlaag. In de volgende jaren vertrokken veel arbeiders naar de industriegebieden, vooral naar Twente, Eindhoven en Limburg. Veel verveners gingen failliet, anderen gingen over tot verhuring van veenputten, waardoor soms arbeiders met grote gezinnen een beter bestaan hadden dan zij die van steun en werkverschaffing moesten rondkomen. De jaren 1920 - '40 zijn slechte jaren geweest, niet alleen voor de arbeiders.
Figuur De molen van Eilering en het bos van Wilken
Figuur Het centrum verschoof 500m. naar het oosten
De laatste paar jaren voor de 2de Wereldoorlog kwam er een kleine opleving in het veenbedrijf, o.a. door het kwartje van Kan. Tijdens die oorlog kwam er nog eens weer een bloeitijd. Het zou de laatste bloeitijd zijn. In de 50-er jaren raakte hier het veen op. Toen heeft de nieuwe industrie van Emmen voor veel mensen uitkomst gebracht.
Soms breekt er weer een discussie los over het leven van de veenarbeiders. De één zegt dat het niets dan bittere armoe was, de ander beweert dat het nog wel mee viel. Ze zullen allebei wel gelijk hebben. Soms lag het aan de mensen zelf die niet goed met geld konden omgaan en er met de verdiensten in het seizoen te royaal werd geleefd. Als de man drankzuchtig was, wat in enkele gevallen ook gebeurde, was het natuurlijk helemaal mis. Heel erg kon het ook worden door ziekte en overlijden in een gezin.
Daar stonden wel veel flinke arbeiders tegenover die zich er door sloegen en soms nog wel een eigen woning overhielden. In de crisistijd hadden de kleine boeren het vaak niet beter.
Hier volgen nog enkele wederwaardigheden uit die tijd, die niet rechtstreeks met de veenderij in verband staan.
In 1907 werd de Postweg tussen de Molenwijk (W.Albertsvaart) en het centrum bij J.B. Wilken van een 50 cm. laag zand voorzien. De gemeente gaf hiervoor ƒ375,- subsidie. In het zelfde jaar werd de tramlijn die een paar jaar in Klazienaveen was blijven steken, langs het Scholtenskanaal doorgetrokken naar Ter Apel. Er zal van hier en ook naar hier wel niet zoveel gereisd zijn, maar het was toch al een hele verbetering.
Bijna ieder jaar was er wel ergens veenbrand aan de Runde. Het veen was daar erg brandbaar en het vuur wilde er graag invreten. De brandspuit van de Fa. Scholten moest er vaak aan te pas komen. In de 30-er jaren kreeg B.C. een eigen brandspuit. Hij werd gestationeerd bij smid Pragt, Hartmann werd brandmeester. Animo voor de bediening (handkracht) was er genoeg, het werd tamelijk goed betaald. Bij kleine brandjes heeft het goed gewerkt.
In 1923 kwamen hier de eerste verharde wegen, het zouden ook lang de enigen blijven. De weg langs de oostzijde van het Verlengde Oosterdiep kreeg een 3 meter brede klinkerbestrating, evenals de Postweg, vanaf het Oosterdiep tot het Scholtenskanaal.
Er kwam in 1924 een afdeling Wit-Gele Kruis met één en later twee wijkverpleegsters. Die hebben hier heel goed werk verricht. Na een paar jaar was er een duidelijke verminderde kindersterfte.
Aansluiting op het telefoonnet volgde in 1926 en in 1930 aansluiting op het electrisch net.
In 1934 werd een afdeling Groene Kruis B.C.-Zwartemeer opgericht.
Het gedeelte van de Postweg tussen het Oosterdiep en Limietweg werd uitgegraven en werd toen een zandweg. Eerder werd vaak gebruik gemaakt van de zandwal langs de wijk op plaats 27. Dat pad was beter begaanbaar.